Verhalen

Terug naar Kreaties

Hieronder twee korte verhalen. Het zijn oudjes, mail me als je iets nieuws wilt lezen.

Poetsgarnaal

Hoe we in een dierentuin naar vissen staren. Dat we losjes wijzen van ‘Moet je die zien’.
We lachen om de vreemde omtrekkende bewegingen van een grote groene. Hoe jij op de ogen wijst, die bedekt zijn met een wit vliesje. Dat je vraagt “Zou ‘ie wel wat kunnen zien?” en ik een theorie begin over de vorm van de snuit. Iets met evolutie en vaak tegen dingen aanbotsen. Vanwaar die gezelligheid?
Van het bordje vat je samen: “Murenen leven meestal diep in de zee, in rotsspleten. Ze moeten het vooral van hun reukvermogen hebben. En hier, ze worden schoongehouden door poetsgarnalen.”
“Poetsgarnalen?”
“Ja, poetsgarnalen. Die leven van de parasieten en dode huidcellen die ze op andere vissen vinden. De garnaal poetst de huid, de kieuwen en de tanden,” lees je.
“Poetsgarnalen”, zeg ik nog eens. Het woord smaakt niet naar witte tanden. Maar, het schept een band. We staan dicht naast elkaar om te zoeken naar de garnaal van onze groene murene.
“Daarom zwemt dat beest zo raar rond, hij zoekt z’n maatje. Misschien heeft ‘ie hem per ongeluk opgegeten.”
“Lekkere vriendschap was dat dan.”
De groene murene begluurt ons vanachter een grote steen. Zijn bek gaat open en dicht. Hij stelt zijn tanden tentoon, verleidt op geheel eigen wijze nieuwe poetsgarnalen door met zijn vinloze lijf te schudden. Af en toe lacht hij schunnig in onze richting.

Hoe jij me ooit opat. Of je me daarna miste, durf ik niet te vragen. Hoe ik je rug had gewassen en jij tussen het water door zachtjes aan me knabbelde. Hoe je me opvrat toen ik thuis raamstaarde. We hadden gedag gezegd. Later begreep ik dat zulke omtrekkende bewegingen bij een afscheid vaarwel heten. Terwijl jij nieuwe lagen opdeed en leefde tot ik je niet meer herkende. Terwijl ik niet meer wist met wie je je handdoeken deelde, at je door tot aan het sappigste vlees.

Bij de roggen zeg je dat je niemand anders kent die van dierentuinen houdt.
“Wel wat mensen die best eens een olifant willen bekijken hoor. Giraffe, neushoorn eventueel, maar niet al die binnenverblijven. Geen vissen.” Bij wijze van verklaring dat je belde.
Ik knik gretig. Zulke mensen ken ik ook, meepraten kan ik.
“Precies. IJsberen natuurlijk, flamingo’s soms nog, maar meer willen ze niet. En al die mensen met kinderen, die komen niet verder dan de speeltuin en de knuffeldieren.” Bij wijze van verklaring dat ik zonder meer meeging. Niet vroeg wat vaarwel voor jou betekent.

Hoe je je naar me toe beweegt. “Wat doe jij eigenlijk tegenwoordig,” mompelt, bij wijze van interesse. Hoe ik het raamstaren vervorm tot “Gewoon, van alles.”.
Ik kijk naar je tanden. Zie de pluisjes op je trui. Te veel haar rond je mond.
Liever vissen dan leegte achter ramen. Het hart van de garnaal bevindt zich in het hoofd.

Kanelbulle2

Brood voor de vogels

‘Je haar is zo lelijk.’
Knik maar vriendelijk.
‘Maar meisjes kunnen zulk mooi haar hebben,’ zegt ze.
Vul het koffiezetapparaat tot aan het streepje. Doe er drie schepjes koffie in, niet meer, niet minder. Kook een eitje. Viereneenhalve minuut, niet langer, niet korter. Dek de tafel door het gehaakte kleedje opzij te schuiven en een servet neer te leggen. Bedek twee boterhammen met het in plakjes gesneden ei. Spuit er een feestelijk sliertje op uit de tube mayonaise. Daar houdt ze van. Schenk dan een kop zo vol mogelijk met koffie, zodat ze alleen haar hoofd er maar boven hoeft te houden. Zet de kop links van het bordje met de boterhammen. Ga voorzichtig op het puntje van de stoel tegenover haar zitten en knik haar bemoedigend toe.
Na dit ritueel, dat ze zo goed kent en dat ze vanaf haar stoel nauwlettend heeft gevolgd, kijkt ze je even achterdochtig aan (o ja, handen wassen!) en begint dan aan haar koffie te slurpen.
Zucht maar, het is goedgekeurd.
Kijk maar hoe ze zonder handen koffie probeert te drinken. Ze geniet, slurpt tot er geen koffie meer komt, pakt het kopje dan toch maar op en slaat het laatste beetje achterover. De twee boterhammen laat ze onaangeroerd.
‘Die broodjes hoef ik niet. Zet ze maar in de koelkast, voor vanmiddag.’
Knik maar en doe wat ze je vraagt. Ook dit is een gewoonte.
Ze is op haar bed gaan zitten. Het bed staat in de hoek, vlakbij de tafel en het keukenblokje. In de andere kamer komt ze niet meer. Ga jij er maar wel af en toe heen om de foto’s van vroeger af te stoffen, dat zal ze waarderen.
‘Het draait soms zo in m’n hoofd,’ zegt ze. Ze leunt tegen een kussen. ‘Het draait soms zo in m’n hoofd en dan wil ik helemaal niets meer.’
Ze kijkt je verdrietig aan. Een grijs vogeltje, neergestreken op het bed. De vleugels beschadigd, de veren gekreukt. Dan gaat ze rechtop zitten. ‘Ben je al naar de winkel geweest?’
Je hoeft niet te luisteren hoor, je weet toch al wat je moet kopen. Een Privé, de krant en een wienerbroodje.
‘En als je terug bent moet je m’n haar doen. Het ziet er niet uit. Wat moeten de mensen wel niet denken. En vanmiddag moet ik netjes zijn.’ Ze wrijft door het kleine beetje grijze haar. Het lijkt op een gevonden veer, die eerst mooi en glad was, maar nu ongelukkig alle kanten op staat, omdat je het niet kon laten tegen de richting in te strijken. Herinner je je de teleurstelling die je voelde, toen je ontdekte dat zo’n veer nooit meer zo mooi zou worden als ’ie was geweest?
Ga nu maar. En zeg iets opgewekts, zoals ‘Tot straks! En als u honger krijgt, staan er broodjes in de koelkast. Daag!’
Het is fijn om buiten te zijn, je haar waait alle kanten op. Dreadlocks, die had ze nog nooit gezien. Op je hoofd is het een chaos, maar niet van binnen, dat is het verschil.
De wienerbroodjes zijn vaak snel uitverkocht, dus ga maar direct naar de broodafdeling.
Daar liggen ze, broodjes in de vorm van een acht, met pudding in het midden. Er loopt een feestelijk sliertje glazuur overheen. Jij houdt niet van zulke broodjes.
Had je al verteld van die keer dat je zonder wienerbroodje terugkwam, omdat ze uitverkocht waren? Dat was een van de momenten geweest waarop ze van klein ineengedoken musje veranderde in een roofvogel. Eventjes maar, want haar haar was grijs, niet glanzend zwart. Haar nagels waren kort, die had je net geknipt.
‘Het is ook niet makkelijk,’ had ze verzucht. ‘Hoe moet dat nu? Nu zit ik met een vakantiehulp die niet weet hoe ze een wienerbroodje moet kopen. En je haar is zo lelijk. Ach, was Lena maar terug.’
Je hebt toen voorgesteld om iets anders te kopen, maar dat was ‘onmogelijk, dat lust hij niet. Het moet zo’n broodje zijn met pudding en glazuur, zo doen we dat elke dag.’
Pas na een week begreep je dat het broodje voor het bezoek was, dat elke middag kwam als jij vrij was, misschien op de fiets zat, of in de zon.
Hoor haar snurken als je terugkomt. Leg de Privé en de krant maar voorzichtig op de tafel, links van de suikerpot, en leg het wienerbroodje op het bordje naast de magnetron. Nu niet vergeten je handen te wassen!
‘Heb je ook een wienerbroodje meegenomen?’ Ze is wakker geworden en staart gekreukeld voor zich uit.
Wijs naar het broodje en wacht tot ze zegt: ‘Maar die is natuurlijk voor het bezoek. Ach, wat jammer nu dat Lena er niet is. Nu komt er bezoek en zit mijn haar niet netjes.’
Pak de krulspelden en vraag of ze op de stoel wil komen zitten. Glimlach als een ervaren kapster en doe de krulspelden er dan precies zo in als Lena dat doet, dat kun je nu wel.
Geef haar de spiegel en glimlach weer, nu ongeveer zoals een kleindochter. Zeg dat ze er prachtig uit ziet.
Nu weet je wel wat je moet doen toch? (Water tot aan het streepje en drie schepjes koffie er in, niet meer, niet minder. Dan een kop zo vol mogelijk met koffie schenken, zodat ze alleen haar hoofd er maar boven hoeft te houden en te slurpen.)
Wacht tot ze haar koffie op heeft en zeg dan voorzichtig: ‘Nu moet ik echt gaan.’
Zeg maar dat je naar de Linnaeusstraat moet. Dat zegt Lena ook altijd. Of een andere straat, zie maar. Neem het wienerbroodje nog maar niet mee, dat kan een andere keer wel. Zorg in ieder geval dat de broodjes zich niet opstapelen.

Kanelbulle2

Terug naar Kreaties